jan. piet en kees staan op het dak van een flat.
Jan gooit een sinaasappel naar beneden, dan komt hij daar beneden en ziet hij een jongetje heel hard huilen. Hij vraagt: wat is er?
Zegt dat jongetje huilend: ik kreeg een sinaasappel op m'n hoofd.
En dan heb je Kees, die gooit een baksteen naar beneden.
Komt hij daar beneden, daar ziet hij een heleboel mensen staan om een bewusteloze vrouiw. Hij vraagt: wat is er?
Zeggen die mensen boos: die mevrouw kreeg een baksteen op haar hoofd.
En dan heb je Piet, die gooit een bom naar beneden.
Komt hij daar beneden. daar ziet hij een jongetje heel hard lachen en vraagt: wat is er?
Zegt dat jongetje schaterend van het lachen: ik liet een scheet en toen ontplofte de hele school !







